×

Twee (2007)

fragment uit toneelstuk

In het park. Een wat oudere man zit op een bankje. Een klein jongetje, dat zomaar langsliep, is met hem in gesprek.

 

JONGETJE
Waarom kunt u niet huilen?

MENEER
Ik kan niet huilen.

JONGETJE
Ook niet om het nieuws op de televisie?

MENEER
Dat kijk ik niet.

JONGETJE
Nee?

MENEEER
Mijn vrouw kan er niet tegen.

JONGETJE
Als ik zo oud was als u, dan zou ik verlangen naar vroeger. Toen ik nog een kind was. Ik zou hevig verlangen naar de tijd dat ik elke dag naar school fietste. Ik zou me als volwassen man op een bepaalde manier opgesloten voelen, omdat ik daar niet meer naar terug kan. Ik stel me wel eens voor dat ik later een drukke baan heb. Maar elke zaterdagmorgen rijd ik met mijn auto naar mijn oude schooltje.

MENEER
Ja?

JONGETJE
Ja.

MENEER
Elke zaterdag?

JONGETJE
Dan parkeer ik mijn auto naast het schoolplein. Er spelen een paar kinderen, twee of drie. Verder is het rustig. Ik loop er eerst wat rond.

MENEER
Misschien een rondje om de school.

JONGETJE
Dat zou goed kunnen. Dan blijf ik staan bij een lokaal. En ik kijk door het raam. Alles is anders geworden. Het meubilair is anders. De vloer heeft een andere kleur. Er hangen nieuwe platen aan de muur. Maar ik herken nog precies de ruimte.

MENEER
Ja?

JONGETJE
Ik weet nog precies waar ik zat. En naast wie. En voor wie en achter wie. Ik weet nog precies waar mijn juf zat. Hoe ik van mijn tafeltje naar haar bureau liep. Om een vraag te stellen, of een enkele keer om te zeggen dat ik me niet zo lekker voelde. Ik weet nog precies hoe de juf mij dan aankeek.

MENEER
Hoe keek ze je aan?

JONGETJE
Hoe leg ik dat uit… ze keek me aan en zei dan heel lief tegen mij dat ik…

Het jongetje raakt ontroerd.

MENEER
Wat zei ze? Wat zei ze heel lief?

JONGETJE
Ze zei dat ik maar even wat water moest gaan drinken.

De meneer raakt ook ontroerd.

MENEER
Dat is wel heel lief, zeg.

JONGETJE
Ja, hè? Dat vind ik ook.

MENEER
Zou je hier misschien mee willen ophouden?

JONGETJE
Waarom?

MENEER
Gewoon.

JONGETJE
Ik loop nog een stukje verder langs het oude schoolgebouwtje. Ik herinner me opeens dat boven het schoolbord altijd een klein schilderijtje hing, met daarop het beeld van een meisje dat in een boekje schrijft. Zoveel momenten heb ik als kind niet naar het schoolbord gekeken, maar naar dat meisje. Voor de zekerheid loop ik nog even terug naar het raam waar ik net ook doorheen keek. Ik kan me niet voorstellen dat het er nog hangt. Ik druk mijn hoofd tegen het raam, zie het schoolbord, en daarboven hangt het schilderijtje. Het meisje is nog steeds aan het schrijven. Met nog dezelfde aandacht als toen ik haar voor het laatst zag. Ze is nog precies zoals ik me haar herinner. Dan loop ik naar de ingang van de school. Daar blijf ik een poosje staan. Ik stel me voor dat de deur elk moment open kan gaan. En ik naar binnen mag.

MENEER
Dat mag niet meer.

JONGETJE
Waarom niet?

MENEER
Als ik dat zou kunnen begrijpen, dan zou ik je dat graag uitleggen. Ik weet alleen dat je daar niet meer naar binnen mag. Hoe lang je ook blijft wachten.

JONGETJE
Ik blijf hopen.

MENEER
Je moet dat niet doen! Je mag dat niet doen! Je mag niet elke zaterdag met je auto naar je oude schooltje. Dat is verkeerd. Hoor je me? Dat is verkeerd!

JONGETJE
Wat moet ik dan doen?

MENEER
Gewoon. In je tuin zitten. Of klussen in de schuur. Maar niet naar je oude schooltje. Als je dat doet dan…

JONGETJE
Wat dan?

MENEER
Dan…

JONGETJE
Wat dan meneer? Meneer, moet u huilen?

De meneer begint te huilen.

JONGETJE
U huilt, meneer. Wat fijn. U huilt. Dat moet u vast een prettig gevoel geven. Meneer, geeft dat u een prettig gevoel?

MENEER
Ja.

JONGETJE
En ook een opluchtend gevoel?

MENEER
Ja. Dat ook.

JONGETJE
Dat wat u nu aan het doen bent, dat is huilen.

MENEER
Ja?

JONGETJE
Dit kunt u straks als u naar huis gaat aan uw vrouw vertellen. Dat u gehuild hebt.